Inzichten

Perspectieven op trends die de relatie vormgeven tussen technologie, het bedrijfsleven en mensen

Er is onderzoek en inzicht voor nodig - om tot de beste oplossingen te komen - en daarom steken we daar veel tijd in. Want alleen door kennis te delen, kunnen we samen tot bloei komen.

25 tips over hoe je goede enquêtevragen opstelt

25 tips over hoe je goede enquêtevragen opstelt

Hoe kom je tot goede enquêtevragen? Een goede enquête zorgt ervoor dat je betrouwbare antwoorden krijgt op je onderzoeksvragen. Op deze pagina geven we je 25 tips over hoe je goede enquêtevragen opstelt.

Wil je meer weten over het opstellen van een goede methode en de onderbouwing, bijvoorbeeld het aantal benodigde respondenten? Inzet van een simpele en gebruikersvriendelijke enquêtemodule Laat het ons weten, we helpen graag.

1. Begin met het einde in gedachten. Denk aan wat je wilt gaan doen met de antwoorden en hoe deze te analyseren.  

2. Zorg voor een optimale routing. Stel geen vragen waar zij niet op hoeven te antwoorden maar leid ze daarom heen. De meeste enquêtetools bieden deze functionaliteiten. Sla vragen over die niet relevant zijn, bijvoorbeeld op basis van de informatie die je al weet van de gebruiker.

3. Bewaar demografische vragen tot het einde. Gebruikers hebben een bepaalde goodwill ten opzichte van de enquête en deze wil je namelijk zo lang mogelijk vasthouden. De interessante vragen dus eerst stellen en pas op het einde de simpele vragen over bijvoorbeeld leeftijd en geslacht.

4. Ruimte voor opmerkingen. Voor sommige respondenten is het belangrijk om opmerkingen te plaatsen die relevant zijn voor het onderzoek. Zorg er dus voor dat daarvoor ruimte is aan het einde van de enquête.  

5. Test de online enquête. Voordat de enquête „live‟ gaat is het aan te raden om deze door te laten nemen door enkele teamleden of collega’s. Zo haal je de laatste fouten eruit.

6. Gebruik een neutrale vraagstelling: vragen dienen neutraal te worden gesteld om te voorkomen dat je respondenten „dwingt‟ tot een bepaald antwoord. Bijvoorbeeld “Wat is uw mening over..?” of “Kunt u aangeven in hoeverre u tevreden of ontevreden bent over..?”.

7. Simpele vragen. Maak de vragen zo simpel mogelijk zodat iedereen dit begrijpt. De vragen in spreektaal stellen is meestal het beste en vermijdt dubbele ontkenningen. Twee keer „niet‟ in een vraag is voor velen moeilijk te begrijpen.  

8. Vermijd teveel open vragen. Gesloten vragen zijn makkelijker te analyseren dan open vragen. Geen open vragen als je weinig tijd hebt om deze goed te analyseren. Onthoudt dat de meeste respondenten liever niet te veel tekst in tikken, behalve als ze echt een uitgesproken mening hebben over een bepaald onderwerp.

9. Eerst algemene en dan specifieke vragen. Als je bijvoorbeeld eerst een algemene vraag stelt over je site of applicatie (bijvoorbeeld algemene tevredenheid). Vraag dit dan eerst voordat je specifieke vragen stelt over bijvoorbeeld de design of content op je site. De reden daarvoor is dat wanneer de respondent een sterke mening over het laatste specifieke onderwerp heeft, dit van invloed is op het antwoord op de algemene vraag en er dus een soort „vervuiling‟ optreedt omdat men nog in de positieve of negatieve bias verkeert.

10. Gebruik radio buttons en check boxen. Wanneer respondenten maar één optie mogen kiezen, gebruik je radio buttons. Gebruik check boxen als men meerdere antwoorden mag geven.

11. Wees voorzichtig met follow up vragen met „waarom‟. Soms wil je weten waarom een respondent een bepaald antwoord geeft. Dit levert vaak waardevolle informatie op. Echter, het kan ook misleidende antwoorden genereren. Wat voorkomt is dat respondenten alleen gevraagd worden naar het waarom als zij bijvoorbeeld negatief hebben geantwoord op een vorige vraag. Als de respondent dit door heeft, zal hij ertoe neigen om toch positief te antwoorden om zo van de „waarom‟ vraag af te zijn.  

12. Gebruik schalen met een gelijk aantal positieve en negatieve opties. 4-puntsschalen hebben twee positieve en twee negatieve antwoordmogelijkheden zoals bijvoorbeeld “zeer tevreden”, “tevreden”, “ontevreden” en “zeer ontevreden”. 5-puntsschalen hebben ook twee positieve en twee negatieve antwoordmogelijkheden met daartussen een antwoordmogelijkheid “neutraal” 13.

Gebruik schalen die eindigen met de meest positieve als negatieve optie. De gebruikte schalen eindigen dus van “zeer tevreden” tot “zeer ontevreden”. Dus niet van “zeer tevreden” tot “ontevreden”.

14. Gebruik schalen per keer één onderdeel te meten. Een 5-puntsschaal gaat bijvoorbeeld van “zeer tevreden” tot en met “zeer ontevreden” met daartussen niet tevreden/niet ontevreden. Dus niet “gemiddeld” of “voldoende” als middelpunt. Deze hebben hun eigen schaal zoals “boven gemiddeld”.  

15. Houdt rekening met respondenten die het kiezen van uitersten vermijden. Respondenten hebben de neiging om geen uiterste te kiezen. Deze neiging wordt groter wanneer sterke uitersten worden gebruikt zoals “zeer” of “altijd”. Sommige onderzoekers gebruiken liever een even aantal antwoordmogelijkheden waardoor respondenten gedwongen worden om een keuze te maken uit twee uitersten (“zeer goed” versus “zeer slecht”).  

16. Denk vooruit. Als je de vragenlijst ontwerpt en je wilt de resultaten van twee of meer vragen met elkaar vergelijken, houdt er dan rekening mee dat je dezelfde antwoordschalen gebruikt. Dus vergelijk dan schalen van “zeer tevreden/zeer ontevreden” met elkaar en niet die met “tevreden/ontevreden”.  

17. Punten op de schaal moeten verschillend zijn. Vermijd het hebben van twee antwoordmogelijkheden die dicht bij elkaar liggen en voor de respondent te weinig verschillend zijn.  

18. Gebruik van “niet van toepassing” als dat nodig is. Er bestaat anders een grote kans dat andere antwoordmogelijkheden ten onrechte worden aangeklikt.  

19. Wees spaarzaam met “weet niet” optie. In sommige gevallen weten respondenten niet een antwoord te geven en kunnen de “weet niet” optie gebruiken. Sommige respondenten gebruiken deze optie om niet te hoeven nadenken over de vraag. De oplossing hiervoor is om deze optie te vervangen met woorden die sterker overkomen waardoor de respondent deze optie eerder zal laten varen. Een voorbeeld hiervan is “helemaal geen idee”. De “weet niet” optie in ieder geval niet gebruiken in het midden van een schaal maar alleen op het einde.

20. Gebruik exclusieve antwoordcategorieën voor leeftijd, tijd et cetera. Bijvoorbeeld “16-24” dient opgevolgd te worden door “25-30” en niet door “24-30”.

21. Schrijf een wervende onderwerpregel. Dit is wat ontvangers van je uitnodiging het eerste zien.

22. Schrijf een korte e-mail. In deze e-mail dient kort te worden aangegeven waar het onderzoek over gaat en wat de respondent eraan heeft. Het terugkoppelen van een deel van de onderzoeksresultaten motiveert mensen om mee te doen. Ook het verstrekken van een aantrekkelijke incentive (cadeau) helpt de response te verhogen. Vertel ook hoe lang het onderzoek duurt en houdt je daar ook aan.  

23. Houdt het onderzoek zo kort mogelijk. Kijk goed naar welke vragen je wilt stellen en daar ook echt iets mee kan doen. Kijk ook of er geen overlap in de vragen aanwezig is. Niets is zo frustrerend als respondenten moeten denken “dat werd zojuist ook al gevraagd”. Een onderzoek zou niet langer dan 10 minuten mogen duren.

24. Verstrek een incentive. Het verstrekken van een incentive verhoogt de response maar is vaak niet de belangrijkste reden om mee te doen. Het trekken van een prijsvraag met een interessant cadeau heeft een positieve invloed op de respons. Ook het verstrekken van meerdere waardebonnen waardoor de kans dat je die wint ook groter wordt, wordt ook positief ontvangen.

25. Verstuur een herinnering als blijkt dat de respons achterblijft. Normaliter dient de beoogde steekproefgrootte binnen ongeveer 3 dagen binnen te zijn.